333

langs denzelfden weg, als wij tot nog toe gevolgd zijn, te betoogen.

Stelling XIX. Ieder zoekt of ontvliedt volgens de wetten zijner natuur noodzakelijk datgene, wat hij oordeelt dat goed of kwaad is.

Bewijs. De kennis van goed en kwaad is (volgens stell.8 van dit deel) de aandoening van blijdschap of droefheid zelve, voorzoover wij daarvan bewust zijn; en dus (volgens stell. 28 deel 3) zoekt ieder noodzakelijk datgene wat hij voor goed, en ontvliedt hij datgene wat hij voor kwaad houdt. Doch deze neiging is niets anders dan de wezenheid of natuur van den mensch zelve (volgend de bep. van de neiging, die men zie in aanm. stell. 9. deel 3. en bep. 1 der hartstogtt). Derhalve zoekt of ontvliedt ieder noodzakelijk volgens de wetten zijner eigene natuur alleen, enz.; w.t.b.w.

Stelling XX Naarmate een iegelijk meer zijn nut te zoeken, dat is zijn bestaan te bewaren, tracht en zulks kan, is hij meer met deugd begaafd; en daarentegen in zooverre als een iegelijk zijn voordeel, dat is zijn bestaan, verzuimt te bewaren, is hij magteloos.


aantal woorden: 177