326

dit deel). Dus kunnen de begeerten, die uit gelijke hartstogten ontstaan, sterker zijn dan die, welke uit de ware kennis van goed en kwaad ontstaat; en derhalve (volgens stell. 7 van dit deel) zullen zij deze kunnen beteugelen of uitblusschen; w.t.b.w.

Stelling XVI. De begeerte, die uit de kennis van goed en kwaad, voorzoover deze kennis op de toekomst ziet, geboren wordt, kan gemakkelijker door de begeerte naar dingen, die op het oogenblik aangenaam zijn, beteugeld of uitgebluscht worden.

Bewijs. De hartstogt jegens een ding, hetwelk wij ons als toekomstig verbeelden, is zwakker, dan jegens een tegenwoordig ding (volgens bijst. stell. 9 van dit deel). Maar de begeerte, welke uit de ware kennis van goed en kwaad geboren wordt, kan, ofschoon deze kennis op dingen betrekking heeft, die tegenwoordig goed zijn, door eenige redelooze begeerte uitgebluscht of bedwongen worden (volgens de vorige stell. waarvan het bewijs algemeen is). Dus zal de begeerte, welke uit dezelfde kennis, voorzoover zij op de toekomst ziet, geboren wordt, gemakkelijker kunnen >>


aantal woorden: 168