het oogenblik niet bestaat, en ons als toevallig verbeelden, is veel zwakker dan indien wij ons verbeeldden, dat het ding bij ons tegenwoordig was. Bewijs. De hartstogt jegens een ding, hetwelk wij ons verbeelden dat op het oogenblik bestaat, is sterker dan indien wij ons hetzelve als toekomstig verbeeldden (volgens bijst. stell. 9 van dit deel), en [deze laatste] is geweldiger naarmate wij ons verbeelden, dat de toekomst meer van het tegenwoordige verwijderd is (volgens stell. 10 van dit deel). Dus is de hartstogt jegens een ding, welks tijd van bestaan wij ons verbeelden, dat ver van het tegenwoordige verwijderd is, veel zwakker dan indien wij het ons als tegenwoordig verbeeldden, en is des niet te min (volgens de vorige stell.) krachtiger dan indien wij ons hetzelfde ding als toevallig verbeeldden. Derhalve zal de hartstogt jegens een toevallig ding veel zwakker zijn dan indien wij ons verbeeldden, dat het op het oogenblik bij ons tegenwoordig was; w.t.b.w. Stelling XIII. De hartstogt jegens een toevallig ding, hetwelk wij weten, dat tegenwoordig niet bestaat, is, als >> aantal woorden: 175 |
|