319

met uitzondering van den tegenwoordigen beschouwen, is als de rest gelijk staat zwakker dan de beeldtenis van een tegenwoordig ding; en dus is de hartstogt jegens een toekomstig of verleden ding, als de rest gelijk staat, zwakker dan de aandoening jegens een tegenwoordig ding.

Stelling X. Jegens een toekomstig ding, hetwelk wij ons verbeelden dat spoedig aanwezig zal zijn, worden wij sterker aangedaan dan indien wij ons verbeeldden, dat zijn tijd van bestaan verder van den tegenwoordigen verwijderd was; en door de herinnering aan een ding, hetwelk wij ons verbeelden, dat niet lang verleden is, worden wij ook sterker aangedaan, dan indien wij ons verbeeldden, dat het lang was voorbijgegaan.

Bewijs. Want voorzoover wij ons verbeelden, dat een ding spoedig zal aanwezig zijn of niet lang geleden is, verbeelden wij ons juist daardoor iets, dat de tegenwoordigheid van het ding minder buitensluit, dan indien wij ons verbeeldden, dat de tijd, waarop het bestaan zal, verder van het tegenwoordige verwijderd is, of lang is voorbijgegaan (zooals van zelfs spreekt); >>


aantal woorden: 169