Bijstelling. Hieruit volgt, dat een mensch noodzakelijk aan lijdende toestanden onderhevig is, de algemeene volgorde der natuur volgt en daaraan gehoorzaamt, en dat hij, voorzoover de natuur der dingen dit eischt, zich daarnaar schikt. Stelling V. De kracht en uitgebreidheid van elken lijdenden toestand en zijne volharding in bestaan wordt niet bepaald door het vermogen, waarmede wij in het bestaan trachten voort te duren, maar door het vermogen der uitwendige oorzaak met het onze vergeleken. Bewijs. De wezenheid van eenen lijdenden toestand kan niet door onzen wezenheid alleen verklaard worden (volgens bep. 1 en 2 deel 3), dat is (volgens stell. 7 deel 2) het vermogen van eenen lijdenden toestand kan niet bepaald worden door het vermogen, waarmede wij in ons bestaan trachten te voort te duren; maar (gelijk stell. 16 deel 2 is aangetoond) het moet noodzakelijk bepaald worden door het vermogen der uitwendige oorzaak met het onze vergleken. Stelling VI. De kracht van eenen lijdenden toestand of hartstogt kan de overige handelingen of het vermogen van eenen mensch overtreffen, zoodat de hartstogt den mensch hardnekkig aankleeft. aantal woorden: 178 |
|