306

natuur maar door bijkomende omstandigheden tegenstrijdig zijn.

VI. Wat ik onder hartstogt jegens een toekomstig, tegenwoordig en verleden ding versta, heb ik verklaard in aanm. 1 en 2 stell. 18 deel 3, wat worde nagezien.

Daarenboven evenwel moet hier worden opgemerkt, dat wij den afstand zoowel van plaats als van tijd niet dan tot zekere grens ons onderscheidenlijk kunnen verbeelden: dat is, evenals wij ons al die voorwerpen, welke meer dan tweehonderd voeten van ons verwijderd zijn, of wier afstand van de plaats, waarin wij zijn den zoodanigen overtreft, dien wij ons onderscheidenlijk verbeelden, als evenver van ons verwijderd, en evenals of zij in hetzelfde vlak waren, plegen te verbeelden, zoo verbeelden wij ons ook dat de voorwerpen, wier tijd van bestaan wij ons verbeelden, dat op eenen grooteren afstand van ons verwijderd is dan wij gewoon zijn ons onderscheidenlijk te verbeelden, allen evenver van het tegenwoordige verwijderd zijn, en brengen ze als tot één tijdpunt terug.

VII. Onder doel, waarom wij iets doen, versta ik de neiging.

VIII. Onder deugd en magt versta ik hetzelfde; dat is (volgens stell. 7 deel 3) deugd, voor zoover zij tot den mensch wordt teruggebragt, is de wezenheid of >>


aantal woorden: 198