292

XLVII. Gierigheid is bovenmatige begeerte en liefde voor rijkdom.

XLVIII. Wellustigheid is ook begeerte en liefde ten aanzien van ligchamelijke vermenging.

Opheldering. Hetzij deze begeerte naar vermenging matig is of niet, zij wordt gewoonlijk wellustigheid genoemd. Verder hebben deze vijf hartstogten (gelijk ik in aanm. stell. 56 van dit deel herinnerd heb) geen tegenhangers. Want de wellevendheid is eene soort van eerzucht, waarover men aanm. stell. 29 van dit deel nazie. Verder heb ik ook reeds herinnerd, dat matigheid, ingetogenheid en kuischheid eene magt van den geest, geen lijdenden toestand aanduiden. En ofschoon het gebeuren kan, dat een gierig, eerzuchtig of vreesachtig mensch zich van te veel eten, drinken of bijslaap onthoudt, toch zijn gierigheid, eerzucht en vrees niet strijdig met weelderigheid, dronkenschap of wellustigheid. Want een gierigaard verlangt meestal in spijs en drank van een ander te brassen. Een eerzuchtige zal, wanneer hij slechts hoopt, dat het verborgen zal blijven, zich nergens in matigen, en indien hij onder dronkenen en wellustigen leeft, dan zal hij, omdat hij >>


aantal woorden: 170