dat hem evenzeer pijnigt: waardoor wordt te weeg gebragt, dat hij niet weet, welk van beiden hij moet afwenden. Zie hierover aanmerk. stell. 39 en aanmerk. stell. 52 van dit deel. Zie overigens over de kleingeestigheid en de vermetelheid aanmerk. stell. 51 van dit deel. XLIII. Beleefdheid of zedigheid is de begeerte om datgene te doen, wat aan de menschen behaagt, en datgene na te laten, wat mishaagt. XLIV. Eerzucht is onmatige begeerte naar roem. Opheldering. Eerzucht is eene begeerte, waardoor alle hartstogten (volgens stell. 27 en 31 van dit deel) gekoesterd en versterkt worden, en daarom kan deze hartstogt naauwlijks overwonnen worden. Want zoolang als de mensch door eenige begeerte beheerscht wordt, wordt hij tevens noodzakelijk door deze beheerscht. “De beste, zegt Cicero (*), wordt het meest door den roem aangetrokken. Zelfs wijsgeeren schrijven hunnen naam op de boeken, die zij over het verachten van den roem schrijven”, enz. XLV. Weelderigheid is bovenmatige begeerte of ook liefde om maaltijden te houden. XLVI. Dronkenschap is bovenmatige begeerte en liefde om te drinken. (*) Cicero pro Archia cap. 11. Tusc. Q. I, 1, 15. aantal woorden: 184 |
|