![]() |
XXIII. Afgunst is haat, voorzoover hij den mensch zóó aandoet, dat hij zich over het geluk van eenen anderen bedroeft, en daarentegen over het kwaad van eenen anderen verblijdt. Opheldering. Tegen de afgunst wordt gewoonlijk het medegevoel (¹) overgesteld, hetwelk derhalve aldus kan bepaald worden. XXIV. Medegevoel is liefde, voorzoover zij den mensch zóó aandoet, dat hij zich over het goed eenen anderen verblijdt, en zich daarentegen over het kwaad van eenen anderen bedroeft. Opheldering. Zie overigens aangaande de afgunst aanm. stell. 24 en aanmn. stell. 32 van dit deel. En dit zijn de hartstogten van blijdschap en droefheid, waarmede het denkbeeld van een uitwendig ding als regtstreeksche of zijdelingsche oorzaak verbonden is. Van hier ga ik tot anderen over, waarmede het denkbeeld van een inwendig ding als oorzaak verbonden is. XXV. Tevredenheid met zichzelven is blijdschap daardoor ontstaan, dat de mensch zichzelven en zijn vermogen om te handelen beschouwt. XXVI. Nederigheid is droefheid daardoor ontstaan, dat de mensch zijn onvermogen of zijne zwakheid beschouwt. Opheldering. Tevredenheid met zichzelven wordt tegen den ootmoed overgesteld, voor >> (¹) Spinoza gebruikt hier het woord misericordia ofschoon hij zelf klaagt, dat het niet juist is. aantal woorden: 195 |