dat wij door de beeldtenis van een verleden of toekomstig ding met dezelfde aandoening van blijdschap of droefheid worden aangedaan als door de beeldtenis van een tegenwoordig ding, zooals wij in stell. 18 van dit deel hebben aangetoond, wat men nasla met aanm. 2. XVI. Vreugd is blijdschap verbonden met het denkbeeld van een verleden ding, dat tegen verwachting gebeurd is. XVII. Wroeging is droefheid verbonden met het denkbeeld van een verleden ding, dat tegen verwachting gebeurd is. XVIII. Medelijden is droefheid verbonden met het denkbeeld van een kwaad, dat aan eenen anderen, die wij ons verbeelden dat aan ons gelijk is, gebeurd is. Zie aanm. stell. 22 en aanm. stell. 27 van dit deel. Opheldering. Tusschen medelijden en mededoogen erken ik geen onderscheid, behalve misschien, dat medelijden de enkele aandoening bedoelt, doch mededoogen de geneigdheid daar toe. XIX. Gunst is liefde jegens iemand, die eenen anderen heeft welgedaan. XX. Verontwaardiging is haat tegen >> aantal woorden: 156 |
|