XII. Hoop is onbestendige blijdschap ontstaan uit het denkbeeld van een toekomstig of verleden ding, over welks afloop wij enigzins twijfelen. XIII. Vrees is onbestendige droefheid ontstaan uit het denkbeeld van een toekomstig of verleden ding, over welks afloop wij enigzins twijfelen. Zie hierover aanm. 2 stell. 18. van dit deel. Opheldering. Uit deze bepalingen volgt, dat er geen hoop is zonder vrees, en geen vrees zonder hoop. Want die aan de hoop hangt en over den afloop van het ding twijfelt, wordt verondersteld zich iets te verbeelden, dat het toekomstig bestaan van dit ding uitsluit, en dus zich in zooverre te bedroeven (volgens stell. 19 van dit deel) en bij gevolg, terwijl hij aan de hoop hangt, te vreezen, dat het ding niet gebeurt. Die daarentegen in vrees is, dat is, die twijfelt aan de uitkomst van hetgeen hij haat, verbeeldt zich ook iets, dat het bestaan van dat ding buiten sluit; en dus (volgens stell. 20 van dit deel) verheugt hij zich, en heeft dus in zooverre hoop, dat het niet gebeuren zal. XIV. Gerustheid is blijdschap ontstaan uit >> aantal woorden: 183 |
|