VIII. Genegenheid is blijdschap verbonden met het denkbeeld van eenig ding, dat zijdelings oorzaak is van blijdschap. ' IX. Afkeer is droefheid verbonden met het denkbeeld van eenig ding, dat zijdelings oorzaak is van droefheid. Zie hierover aanm. stell. XV van dit deel. X. Vereering is liefde jegens hem, dien wij bewonderen. Opheldering. Dat bewondering ontstaat uit de nieuwheid van eenig ding, hebben wij aangetoond in stelling 52 van dit deel. Indien het dus gebeurt, dat wij ons datgene, wat wij bewonderen, dikwijls verbeelden, dan zullen wij ophouden het te bewonderen; en dus zien wij, dat de hartstogt der vereering gemakkelijk in eenvoudige liefde ontaardt. XI. Bespotting is blijdschap daaruit geboren, dat wij ons verbeelden, dat in een ding, hetwelk wij haten, iets is, dat wij verachten. Opheldering. Voorzoover wij een ding, dat wij haten, verachten, inzooverre ontkennen wij daarvan het bestaan (zie aanm. stell. 52 van dit deel), en in zooverre verblijden wij ons (volgens stell. 20 van dit deel). Doch daar wij veronderstellen, dat de mensch wat hij bespot evenwel haat, zoo volgt, dat deze blijdschap niet onvermengd is. Zie aanm. stell. 47 van dit deel. aantal woorden: 188 |
|