![]() |
zeer duister vonden. Doch men moet opmerken, dat wanneer ik zeg, dat het eene eigenschap in den beminnenden is, dat hij zich met het beminde voorwerp wil vereenigen, ik onder wil geen toestemming, of overleg van den geest, of vrij besluit versta (want wij hebben stell 48 deel 2 bewezen, dat dit verdicht is), noch ook de begeerte om zich met het beminde voorwerp te vereenigen, wanneer het afwezig is, of in zijne tegenwoordigheid te blijven, wanneer het aanwezig is (want de liefde kan zonder deze of die begeerte gedacht worden); maar dat ik onder wil de tevredenheid versta, die in den beminnenden is wegens de tegenwoordigheid van het beminde voorwerp, waardoor de blijdschap van de beminnenden versterkt of althans onderhouden wordt. VII. Haat is droefheid verbonden met het denkbeeld van uitwendige oorzaak. Opheldering. Wat hier moet opgemerkt worden, is gemakkelijk te begrijpen uit het bij de opheldering der vorige bepaling gezegde. Zie daarenboven aanm. stell. 13 van dit deel. aantal woorden: 160 |