255

grootere blijdschap verbonden met het denkbeeld van zich zelven aangedaan.

Stelling LIV. De geest tracht zich alleen datgene te verbeelden, wat zijn vermogen om te handelen stelt.

Bewijs. De poging of magt van den geest is de wezenheid zelve van den geest zelven (volgens stell. 7 van dit deel). De wezenheid echter van den geest (gelijk vanzelfs spreekt) bevestigt alleen datgene, wat de geest is en kan; maar niet datgene, wat hij niet is en niet kan. Derhalve tracht hij zich alleen datgene te verbeelden, wat zijn vermogen om te handelen bevestigt of stelt; w.t.b.w.

Stelling LV. Wanneer de geest zich zijn onvermogen verbeeldt, dan bedroeft hij zich juist daarom.

Bewijs. De wezenheid van den geest bevestigt slechts datgene wat de geest is en kan, of het behoort tot de natuur van den geest zich alleen datgene te verbeelden, wat zijn vermogen om te handelen stelt (volgens de vorige stell.). Wanneer wij derhalve zeggen, dat de geest, terwijl hij zich zelven beschouwt, zijn onvermogen beschouwt, dan zeggen wij niets anders dan dat, terwijl de geest zich iets tracht te verbeelden, hetwelk zijn vermogen om te handelen stelt, deze zijne poging beperkt wordt; of (volgens aanm. stell. 11 van dit dit deel) dat hij zich bedroeft; w.t.b.w.

Bijstelling. Deze droefheid wordt meer en meer aangekweekt, indien hij zich verbeeldt, dat >>


aantal woorden: 225