246

ten opzichte van Petrus geheel of gedeeltelijk verminderd; w.t.b.w.

Stelling XLIX. Liefde en haat jegens iets, hetwelk wij ons verbeelden dat vrij is, moeten beiden ten gevolgen van eene gelijke oorzaak grooter zijn dan jegens iets, dat noodzakelijk is.

Bewijs. Een ding, hetwelk wij ons verbeelden dat vrij is, moet (volgens bep. 7 deel 1) op zichzelf zonder anderen gedacht worden. Indien wij ons hetzelve dus als oorzaak van blijdschap of droefheid verbeelden, dan zullen wij het juist daarom (volgens aanm. stell. 13 van dit deel) liefhebben of haten, en dat wel (volgens de voorige stell.) met de grootste liefde of haat, die er uit de gegevenen hartstogt ontstaan kan. Maar indien wij ons het ding, dat de oorzaak is dier aandoening, als noodzakelijk verbeelden, dan zullen wij (volgens dezelfde bep. 7 deel 1) ons hetzelfde niet alleen maar met anderen als de oorzaak dier aandoening verbeelden; en dus (volgens de vor. stell.) zullen liefde en haat jegens hetzelve minder zijn; w.t.b.w.

Aanmerking. Hieruit volgt, dat de menschen, omdat zij meenen, dat zij vrij zijn, elkander met grooter haat vervolgen dan andere dingen; waarbij komt de nabootsing der hartstogten, over welke men zie stell. 27, 34, 40 en 43 van dit deel.

Stelling L. Ieder ding kan zijdelings de >>


aantal woorden: 214