te beschouwen, welke bepaling, terwijl de beeldtenis van het ding nog blijft, wel beperkt wordt door de herinnering aan die dingen, die het bestaan daarvan buitensluiten, maar niet wordt weggenomen. De mensch verblijdt zich dus slechts zoo lang, als deze bepaling beperkt wordt; en hierdoor gebeurt het, dat deze blijdschap welke uit het kwaad van hetgeen wij haten voortkomt, zoo dikwijls herhaald wordt, als wij ons aan hetzelve herinneren. Want, gelijk wij gezegd hebben, wanneer de beeldtenis van hetzelfde ding wordt opgewekt, dan bepaalt deze, omdat zij het bestaan van dat ding insluit, den mensch wederom om het met dezelfde droefheid te beschouwen, waarmede hij gewoon was het te beschouwen, toen het bestond. Maar omdat hij met de beeldtenis daarvan andere verbonden heeft, die het bestaan daarvan buitensluiten, daarom wordt deze bepaling tot droefheid terstond beperkt, en verblijdt zich de mensch opnieuw, en dit zoo dikwijls als deze herhaling plaatsheeft. En juist dit is de reden waarom de menschen zich verblijden, zoo dikwijls als zij zich aan eenig reeds voorbijgegaan kwaad herinneren, en waarom zij gaarne de gevaren verhalen, >> aantal woorden: 180 |
|