243

iemand van eene klasse of een volk van het zijne verschillend met blijdschap of droefheid is aangedaan, verbonden met zijn denkbeeld, om den algemeenen naam dier klasse of van dat volk, als oorzaak, dan zal hij niet alleen hem maar alle van dezelfde klasse of hetzelfde volk haten of liefhebben.

Bewijs. Het bewijs hiervan blijkt uit stell. 16 van dit deel.

Stelling XLVII. De blijdschap, die daaruit ontstaat, dat wij ons namelijk verbeelden, dat hetgeen wij haten vernietigd of met eenig kwaad aangedaan wordt, ontstaat niet zonder eenige droefheid van den geest.

Bewijs. Dit blijkt uit stell. 24 van dit deel. Want voorzoover wij ons verbeelden dat iets aan ons gelijk met droefheid wordt aangedaan, in zooverre bedroeven wij ons.

Aanmerking. Deze stelling kan ook bewezen worden uit bijst. stelling 17 deel 2. Want zoo dikwijls als wij ons iets herinneren, ook al bestaat het zelf niet werkelijk, beschouwen wij het slechts als tegenwoordig, en wordt het ligchaam op dezelfde wijs aangedaan. Voorzooverre dus de herinnering aan de zaak leeft, wordt de mensch bepaald, om dezelve met droefheid >>


aantal woorden: 179