![]() |
te doen aan hem die gehaat wordt (volgens stell. 39 van dit deel). Die zich dit verbeeldt, dat hij door iemand gehaat wordt, zal hem zich daarentegen als oorzaak van eenig kwaad of eenige droefheid verbeelden; en dus met droefheid worden aangedaan of met vrees verbonden met het denkbeeld van hem, die hem haat, als oorzaak, dat is, hij zal wederkeerig met haat aangedaan worden, evenals boven. Bijstelling I. Die zich verbeeldt, dat iemand, dien hij liefheeft, door haat tegen hem is aangedaan, zal door haat en liefde te gelijk geslingerd worden. Want voorzoover hij zich verbeeldt, dat hij door denzelven gehaat wordt, wordt hij (volgens de vorige stelling) bepaald om hem wederkeerig te haten. Maar (volgens de onderstelling) heeft hij hem des niettemin lief. Dus zal hij door haat en liefde te gelijk geslingerd worden. Bijstelling II. Indien iemand zich verbeeldt, dat door een ander, dien hij tevoren zonder eenigen hartstogt beschouwde, uit haat eenig kwaad aan hem is aangedaan, dan zal hij hem terstond hetzelfde kwaad trachten aan te doen. Bewijs. Die zich verbeeldt, dat iemand door haat tegen hem is aangedaan, >> aantal woorden: 185 |