wil, dan wordt de vrees radeloosheid genoemd, vooral indien beide rampen, die gevreesd worden, tot de grootste behooren. Stelling XL. Die zich verbeeldt, dat hij door iemand gehaat wordt, en gelooft dat hij hem daartoe geene reden gegeven heeft, zal hem wederkeerig haten. Bewijs. Die zich verbeeldt, dat iemand door haat is aangedaan, zal daardoor alleen (volgens stell. 27 van dit deel) ook door haat aangedaan worden, dat is (volgens aanm. stell. 13 van dit deel) door droefheid verbonden met het denkbeeld eener uitwendige oorzaak. Maar hij zelf verbeeldt zich (volgens de onderstelling) geene andere oorzaak van droefheid behalve dengenen, die hem haat. Dus zal hij daardoor, dat hij zich verbeeldt door iemand gehaat te worden, met droefheid worden aangedaan, verbonden met het denkbeeld van dengenen, die hem haat, of (volgens dezelfde aanm.) hij zal hem wederkeerig haten; w.t.b.w. Aanmerkingen I. Bijaldien hij zich verbeeldt, dat hij eene billijke reden van haat gegeven heeft, dan zal hij (volgens stell. 30 van dit deel en de aanm.) door schaamte aangedaan worden. Doch (volgens stell. 25 van dit deel) gebeurt zulks zelden. Daarenboven kan deze wederkeerigheid van haat ook daardoor ontstaan dat op haat de poging volgt om kwaad >> aantal woorden: 198 |
|