bewerken, dat hij dit niet heeft. Bewijs. Daardoor alleen, dat wij ons verbeelden, dat iemand zich ergens over verheugt, zullen wij (volgens stell. 27 van dit deel met bijstell. 1) dit liefhebben en begeeren ons erover te verheugen. Maar wij verbeelden ons volgens de onderstelling, dat deze blijdschap wordt verhinderd, doordien hij het heeft. Derhalve (volgens stell. 28 van dit deel) zullen wij trachten te bewerken, dat hij dit niet heeft; w.t.b.w. Aanmerking. Wij zien dus, dat de natuur der menschen meest zoo is ingerigt, dat zij medelijden hebben met hen, die ongelukkig zijn, en hen wien het goed gaat, benijden, en wel (volgens de vorige stell.) met des te grootere haat, naarmate zij hetgeen zij zich verbeelden dat een ander heeft, meer liefhebben. Wij zien verder, dat uit dezelfde eigenschap der menschelijke natuur, waaruit volgt, dat de menschen medelijdend zijn, ook volgt, dat zij naijverig en eerzuchtig zijn. Indien wij eindelijk de ondervinding willen raadplegen, zullen wij bevinden, dat zij dit alles leert; vooral indien wij op de eerste jaren van ons leven letten. Want wij nemen waar dat de kinderen, dewijl hun ligchaam aanhoudend als in evenwigt is, alleen >> aantal woorden: 192 |
|