![]() |
eener inwendige oorzaak tevredenheid met zichzelven; en de daartegen strijdende droefheid berouw noemen. Daar het verder (volgens bijstell. stell. 17 deel 2) gebeuren kan, dat de blijdschap, waarmede iemand zich verbeeldt dat hij de overigen aandoet, slechts denkbeeldig is, en (volgens stell. 25 van dit deel) ieder zich dat alles omtrent zichzelven tracht te verbeelden, hetwelk hij zich verbeeldt dat hem met blijdschap aandoet; zoo kan het gemakkelijk gebeuren, dat de roemzuchtige trotsch is, en zich verbeeldt, dat hij aan allen aangenaam is, terwijl hij aan allen lastig is. Stelling XXXI. Indien wij ons verbeelden, dat iemand iets liefheeft, begeert of haat, hetwelk wij zelf liefhebben, begeeren of haten, dan zullen wij hetzelve daarom alleen des te sterker liefhebben enz. Doch indien wij ons verbeelden, dat hij afkeerig is van hetgeen wij liefhebben, of het tegendeel, dan zullen wij weifeling ondervinden. Bewijs. Daarom alleen, dat wij ons verbeelden, dat iemand iets liefheeft, zullen wij hetzelfde liefhebben (volgens stell. 27 van dit deel). Wij veronderstellen echter, dat wij het zonder dit liefhebben. Dus komt bij de liefde eene nieuwe oorzaak, waardoor zij wordt gekoesterd; en bijgevolg zullen wij datgene, wat wij liefhebben, des te standvastiger liefhebben. Verder zullen wij daardoor, dat wij ons ver- >> aantal woorden: 205 |