218

pogen dus volstrekt te maken, dat dit bestaat, of (wat volgens aanm. stell. 9 van dit deel hetzelfde is) wij begeeren het en zoeken ernaar; wat het eerste was. Verder indien wij ons verbeelden, dat hetgeen wij als de oorzaak van droefheid beschouwen, dat is (volgens aanm. stell. 13 van dit deel) hetgeen wij haten, vernietigd wordt, zullen wij ons verblijden (volgens stell. 20 van dit deel). Wij zullen derhalve (volgens het eerste deel van dit bewijs) trachten het te vernietigen of (volgens stell. 13 van dit deel) van ons te verwijderen, ons het niet als tegenwoordig te beschouwen; wat het tweede was. Alles dus wat wij ons verbeelden enz.; w.t.b.w.

Stelling XXIX. Wij zullen ook al datgene trachten te verrigten, wat wij ons verbeelden dat de menschen (*) met blijdschap aanschouwen, en daarentegen afkeerig zijn om datgene te verrigten, waarvan wij ons verbeelden dat de menschen afkeerig zijn.

Bewijs. Doordien wij ons verbeelden, dat de menschen iets liefhebben of haten, zullen wij hetzelfde liefhebben of haten (volgens stell. 27 van dit deel), dat is (volgens aanm. stell. 13 van dit deel) wij zullen daardoor alleen ons over de tegenwoordigheid daarvan verblijden >>

(*) NB. Hier en in het vervolg bedoel ik menschen, jegens wie wij door geenen hartstogt zijn aangedaan. 


aantal woorden: 211