ons ligchaam aan deze aandoening gelijk uitdrukken. Derhalve worden wij daardoor, dat wij ons verbeelden, dat iets aan ons gelijk met eenige aandoening wordt aangedaan, door eene gelijke aandoening aangedaan. Bijaldien wij iets aan ons gelijk haten, worden wij inzooverre (volgens stell. 23 van dit deel) door eene daarmede strijdende aandoening aangedaan, niet door eene gelijke; w.t.b.w. Aanmerking I. Wanneer deze nabootsing der hartstogten tot de droefheid wordt in betrekking gebragt dan heet zij medelijden (waarover stell. 22 aanmerk. van dit deel is na te zien) maar tot de begeerte in betrekking gebragt heet zij naijver, welke dus niets anders is dan de begeerte naar eenig ding, welke in ons daardoor wordt veroorzaakt, dewijl wij ons verbeelden, dat anderen aan ons gelijk dezelfde begeerte hebben. Bijstelling I. Indien wij ons verbeelden, dat iemand, dien wij met geene aandoening beschouwd hebben, iets aan ons gelijk met blijdschap aandoet, dan zullen wij met liefde jegens hem aangedaan worden. Indien wij ons daarentegen verbeelden, dat hij hetzelve met droefheid aandoet, dan zullen wij daarentegen met haat jegens hem aangedaan worden. aantal woorden: 178 |
|