212

Bewijs. Deze stelling wordt eveneens bewezen als stell. 22 van dit deel, waarop wij verwijzen.

Aanmerking. Deze en dergelijke aandoeningen van haat worden tot den nijd gerekend, welke dus niets anders is dan de haat zelf, voorzoover deze beschouwd wordt den mensch zóó te stemmen, dat hij zich over het kwaad van een ander verblijdt, en zich daarentegen over zijn goed bedroeft.

Stelling XXV. Wij trachten dat alles van ons en van het beminde voorwerp te bevestigen, wat wij ons verbeelden, dat ons of het beminde voorwerp met blijdschap aandoet; en daarentegen dat alles te ontkennen, wat wij ons verbeelden, dat ons of het beminde voorwerp met droefheid aandoet.

Bewijs. Wat wij ons verbeelden, dat het beminde voorwerp met blijdschap of droefheid aandoet, doet ook ons met blijdschap of droefheid aan (volgens stell. 21 van dit deel). Maar de geest tracht zich (volgens stell. 12 van dit deel) datgene, wat ons met blijdschap aandoet, zooveel mogelijk te verbeelden, dat is (volgens stell. 17 deel 2 met de aanm.) als tegenwoordig te aanschouwen; en daarentegen (volgens stell. 13 van dit deel) het bestaan van hetgeen ons met droefheid aandoet buiten te sluiten. Derhalve trachten wij dat alles van ons en van het beminde >>


aantal woorden: 203