210

Verder is op te merken dat wij niet alleen medelijden hebben met datgene, wat wij hebben liefgehad (gelijk in stell. 21 is aangetoond), maar ook met hetgeen zij te voren met geenen hartstogt hebben waargenomen, mits wij het maar als aan ons gelijk beschouwen (gelijk ik beneden zal aantoonen); en dat wij dus hem ook gunstig zijn die aan onze gelijken goed heeft gedaan, en daarentegen ons tegen hem verontwaardigen, die aan onze gelijken nadeel heeft berokkend.

Stelling XXIII. Die zich verbeeldt, dat hetgeen hij haat door droefheid is aangedaan, zal zich verblijden; indien hij zich daarentegen verbeeldt, dat hetzelfde door blijdschap is aangedaan; zal hij zich bedroeven; en beide deze hartstogten zullen grooter of kleiner wezen, naarmate het tegenovergestelde daarvan grooter of kleiner is in datgene wat men haat.

Bewijs. Voor zoover een gehaat voorwerp met droefheid wordt aangedaan, wordt het vernietigd, en des te meer, naarmate het met grooter droefheid wordt aangedaan (volgens aanm. stell. 11 van dit deel). Die zich dus (volgens stell. 20 van dit deel) verbeeldt, dat wat hij haat met droefheid wordt aangedaan, zal daarentegen met blijdschap aangedaan worden; en met te grootere, naar mate hij zich verbeeldt, dat het gehate voorwerp met >>


aantal woorden: 200