![]() |
hem aangedaan worden. Bewijs. Die iets, dat wij liefhebben, met blijdschap of droefheid aandoet, doet ons ook met blijdschap of droefheid aan, indien wij ons namelijk verbeelden, dat het beminde voorwerp met die blijdschap of droefheid is aangedaan (volgens de vorige stell.). Maar deze blijdschap of droefheid wordt verondersteld in ons aanwezig te zijn verbonden met het denkbeeld eener uitwendige oorzaak. Derhalve (volgens aanm. stell. 13 van dit deel) indien wij ons verbeelden, dat iemand iets, dat wij liefhebben, met blijdschap of droefheid aandoet, dan zullen wij ten opzigte van hem met liefde of haat aangedaan worden; w.t.b.w. Aanmerking. De 21e stelling verklaart ons, wat medelijden is, hetwelk wij kunnen verklaren als droefheid ontstaan uit de schade van anderen. Met welken naam echter blijdschap, die uit het geluk van anderen ontstaat, moet genoemd worden, weet ik niet. Verder zal ik liefde jegens iemand, die een ander heeft welgedaan, gunst, en daarentegen haat tegen iemand, die een ander heeft kwaad gedaan, verontwaardiging noemen. aantal woorden: 162 |