deze poging van den geest, dat is (volgens aanm. stell 11 van dit deel) doet den geest met blijdschap aan. Die zich dus verbeeldt, dat hetgeen hij haat vernietigd wordt, zal zich verblijden w.t.b.w. Stelling XXI. Die zich verbeeldt, dat hetgeen hij liefheeft met blijdschap of droefheid is aangedaan, zal ook met blijdschap of droefheid aangedaan worden; en beide hartstogten zullen in den beminnenden grooter of geringer zijn, naarmate beide grooter of geringer zijn in het beminde. Bewijs. De beeldtenissen der dingen, (gelijk wij in stell. 19 van dit deel hebben aangetoond) die het bestaan van het beminde stellen, bevorderen de poging van den geest, waarmede hij zich het beminde tracht te verbeelden. De blijdschap evenwel stelt het bestaan van datgene wat verblijd is, en des te meer, naarmate de aandoening van blijdschap grooter is; want zij is (volgens stell. 11 van dit deel) een overgang tot eene grootere volkomenheid. De beeldtenis der blijdschap dus van het beminde in >> aantal woorden: 160 |
|