206

dert of vermindert (volgens stell. 12 van dit deel), dat is (volgens aanm. stell. 13 van dit deel) wat hij liefheeft. Maar de verbeelding wordt door datgene bevorderd, wat het bestaan van het ding stelt, en daarentegen beperkt door datgene wat het bestaan van het ding uitsluit (volgens stell. 17 deel 2). Dus bevorderen de beeldtenissen der dingen, die het bestaan van het beminde ding stellen, de poging van den geest, waarmede hij zich dat beminde ding tracht te verbeelden, dat is (volgens aanm. stell. 11 van dit deel) zij doen den geest met blijdschap aan; en wat daarentegen het bestaan van het beminde ding buitensluit, beperkt diezelfde poging van den geest, dat is (volgens dezelfde aanm.) doet den geest met droefheid aan. Die zich ons verbeeldt, dat wat hij liefheeft vernietigd wordt, zal zich bedroeven enz.; w.t.b.w.

Stelling XX. Die zich verbeeldt, dat hetgeen hij haat vernietigd wordt, zal zich verblijden.

Bewijs. De geest tracht (volgens stell. 13 van dit deel) zich datgene te verbeelden, wat het bestaan van dingen, door welke het vermogen om te handelen des ligchaams verminderd of beperkt wordt, buitensluit. Het beeld dus van een ding, dat het bestaan van wat de geest haat buitensluit, bevordert >>


aantal woorden: 202