![]() |
dat de menschen omtrent den afloop zekerheid bekomen. Aanmerking II. Uit het zooeven gezegde begrijpen wij, wat hoop, vrees, gerustheid, wanhoop, vreugd en wroeging is. Hoop toch is niet anders dan onzekere blijdschap ontstaan uit de beeldtenis van een toekomstig of verleden ding, over welke afloop wij twijfelen; vrees daarentegen onzekere droefheid insgelijks ontstaan uit de beeldtenis van een onzeker ding. Indien verder de twijfel uit deze hartstogten wordt weggenomen, dan ontstaat uit hoop gerustheid en uit vrees wanhoop; namelijk blijdschap of droefheid ontstaan uit de beeldtenis van een ding, dat wij gevreesd of gehoopt hebben. Vreugd is verder blijdschap ontstaan uit de beeldtenis van een verleden ding, over welks uitkomst wij getwijfeld hebben. Wroeging eindelijk is de droefheid die tegenover vreugd staat. Stelling XIX. Die zich verbeeldt, dat wat hij liefheeft vernietigd wordt, zal bedroefd worden, en indien hij zich verbeeldt, dat het behouden wordt, zal hij zich verblijden. Bewijs. De geest poogt zooveel hij kan zich datgene te verbeelden, wat het vermogen om te handelen des ligchaams vermeer- >> aantal woorden: 173 |