![]() |
op moeten ook die voorwerpen worden teruggebragt, welke ons alleen daarom met blijdschap of droefheid aandoen, dewijl zij eenige gelijkheid hebben met voorwerpen, die ons met dezelfde aandoeningen plegen aan te doen zooals ik in de volgende stelling zal aantoonen. Ik weet wel, dat de schrijvers, die het eerst deze namen van sympathie en antipathie hebben ingevoerd, daarmede zekere verborgene eigenschappen der dingen hebben willen te kennen geven, maar des niet te min geloof ik, dat het ons vrij staat daaronder ook bekende of klaarblijkelijke eigenschappen te verstaan. Stelling XVI. Alleen daardoor, dat wij ons verbeelden, dat eenig ding eenige gelijkheid heeft met een voorwerp, dat den geest gewoonlijk met blijdschap of droefheid aandoet, al is ook datgene, waarin het ding aan het voorwerp gelijk is, geenszins de bewerkende oorzaak dezer aandoeningen, zullen wij het evenwel liefhebben of haten. Bewijs. Datgene, wat aan het voorwerp gelijk is, hebben wij in het voorwerp zelve (volgens de stelling) met de aandoening van blijdschap of droefheid beschouwd; en dus (volgens stell. 14 van dit deel) >> aantal woorden: 173 |