199

stell. 11 van dit deel) door blijdschap of droefheid zal aangedaan worden; en aldus zal dit ding niet door zichzelf maar zijdelings oorzaak van blijdschap of droefheid wezen. En langs dezen zelfden weg kan gemakkelijk aangetoond worden, dat dat ding zijdelings de oorzaak van begeerte zijn kan, w.t.b.w. 

Bijstelling. Alleen daaruit, dat wij een ding met de aandoening van blijdschap of droefheid, waarvan het zelf de bewerkende oorzaak niet is, beschouwd hebben, kunnen wij het liefhebben of haten.

Bewijs. Want daardoor alleen gebeurt het (volgens stell. 14 van dit deel), dat de geest door zich naderhand dit ding te verbeelden door de aandoening van blijdschap of droefheid wordt aangedaan, dat is (volgens aanm. stell. 11 van dit deel) dat het vermogen van geest en ligchaam wordt vermeerderd of verminderd enz: en bijgevolg (volgens stell. 12 van dit deel) dat de geest zich dit begeert te verbeelden, of (volgens bijst. stell. 13 van dit deel) hiervan afkeerig is, dat is (volgens stell. 13 van dit deel) dit bemint of haat; w.t.b.w.

Aanmerking. Hieruit begrijpen wij, hoe het gebeuren kan, dat wij sommige dingen liefhebben of haten zonder eenige ons bekende reden; maar alleen uit sympathie (gelijk men zegt) en antipathie. En hier- >> 


aantal woorden: 203