![]() |
ligchaam wordt zoolang verminderd of beperkt, totdat de geest zich iets anders verbeeldt, dat het bestaan daarvan uitsluit, en dat dus de geest (volgens stell. 9 van dit deel) zooveel hij kan zal trachten zich te verbeelden of te herinneren; w.t.b.w. Bijstelling. Hieruit volgt, dat de geest afkeerig is om zich datgene te verbeelden, wat zijn vermogen en dat van het ligchaam vermindert of beperkt. Aanmerking. Hieruit begrijpen wij duidelijk, wat liefde en wat haat is. Liefde toch is niets anders dan blijdschap verbonden met het denkbeeld eener uitwendige oorzaak; en haat niets anders, dan droefheid verbonden met het denkbeeld eener uitwendige oorzaak. Wij zien dus, dat hij, die liefheeft, noodzakelijk hetgeen hij liefheeft tracht bij zich te hebben en te behouden; en daarentegen tracht hij, die haat, hetgeen hij haat te verwijderen en te verdelgen. Doch over dit alles in het vervolg uitvoeriger. Stelling XIV. Indien de geest eens door twee hartstogten te gelijk aangedaan geweest is, en daarna door één van beiden aangedaan wordt, zal hij ook door den anderen aangedaan worden. Bewijs. Indien het menschelijk ligchaam eens door twee ligchamen te gelijk aangedaan >> aantal woorden: 189 |