193

ophelderen. Onder blijdschap versta ik dus in het vervolg eene aandoening, waardoor de geest tot eene grootere volkomenheid overgaat: onder droefheid daarentegen eene aandoening, waardoor hij tot eene geringere volkomenheid overgaat. Verder noem ik den hartstogt van blijdschap op den geest en het ligchaam te gelijk toegepast vermaak of vrolijkheid; dien van droefheid daarentegen smart of zwaarmoedigheid. Men moet echter opmerken, dat vermaak en smart op den mensch worden toegepast, wanneer één deel van hem meer dan de overigen is aangedaan; vrolijkheid daarentegen en zwaarmoedigheid, wanneer alle evenzeer zijn aangedaan. Wat verder de begeerte is heb ik in de aanmerk. op stell. 9 van dit deel verklaard, en behalve deze drie erken ik geenen oorspronkelijken hartstogt; want ik zal in het vervolg aantoonen, dat de overige uit deze drie hunnen oorsprong hebben. Doch voordat ik verder ga wil ik stell. 10 van dit deel uitvoeriger verklaren, opdat duidelijker begrepen worde, hoe een denkbeeld met een ander denkbeeld in strijd is. In de aanmerking op stell. 17 deel 2 hebben wij aangetoond, dat het denkbeeld, hetwelk de wezenheid van den geest daarstelt, het bestaan des ligchaams zoo lang insluit als het ligchaam zelf bestaat. Verder volgt >>


aantal woorden: 200