191

geest en tot het ligchaam beschouwd wordt, noemt men haar neiging, welke dus niets anders is dan de wezenheid van den mensch zelven, uit wiens natuur datgene, wat tot hare bewaring dienstig is, noodzakelijk volgt; zoodat dus de mensch bepaald is, om dit te verrigten. Verder is er tusschen neiging en begeerte geen verschil, behalve dat de begeerte meestal aan de menschen wordt toegekend, voorzoover zij bewustzijn van hunne neiging hebben; en daarom kan zij aldus bepaald worden, namelijk: begeerte is neiging met het bewustzijn daarvan. Uit dit alles blijkt dus, dat wij niets ondernemen, willen, zoeken of begeeren, omdat wij oordeelen dat het goed is; maar daarentegen oordeelen, dat iets goed is, omdat wij het ondernemen, willen, zoeken en begeeren.

Stelling X. Een denkbeeld, dat het bestaan van ons ligchaam uitsluit, kan in onzen geest niet gevonden worden, maar is daarmede in strijd.

Bewijs. Alwat ons ligchaam kan vernietigen, kan daarin niet gevonden worden (volgens stell. 5 van dit deel). Derhalve kan ook daarvan geen denkbeeld in God bestaan, voorzoover hij het denkbeeld van ons ligchaam heeft >>


aantal woorden: 181