![]() |
Dit blijkt ook uit de wijze, waarop wij stell. 12 deel 2 bewezen hebben. Maar ofschoon dit zoo is, dat er geene reden meer bestaat om te twijfelen, geloof ik echter naauwelijks, dat, als ik de zaak niet uit de ondervinding bewijs, de menschen kunnen overgehaald worden om dit met een kalm gemoed te overwegen; zóó vast zijn zij overtuigd, dat het ligchaam alleen op bevel van den geest dan eens zich beweegt, dan weder rust, en zeer veel doet, hetwelk alleen van den wil en de kunst van denken van den geest afhangt. Want wat het ligchaam vermag, heeft niemand tot nog toe bepaald, dat is, tot nog toe heeft de ondervinding niemand geleerd, wat het ligchaam alleen volgens de wetten der natuur, voorzoover zij als ligchamelijk beschouwd wordt, kan verrigten, en wat het niet kan, tenzij het door den geest bepaald worde. Want niemand heeft tot nog toe de inrigting des ligchaams zoo naauwkeurig gekend, dat hij alde verrigtingen daarvan verklaren kon, om nu te verzwijgen, dat in de beesten zeer veel wordt waargenomen, hetwelk de >> aantal woorden: 179 |