177

des ligchaams door een ander ligchaam veroorzaakt worden, dat ook door een ander tot beweging of rust bepaald was, en in het algemeen alwat in het ligchaam geschiedt, moet zijnen oorsprong uit God nemen voorzoover hij als door eene wijziging van de uitgebreidheid en niet voorzoover hij als door eene wijziging van het denken aangedaan beschouwd wordt (volgens dezelfde stell. 6 deel 2) dat is: van den geest, die (volgens stell. II deel 2) eene wijziging van het denken is, kan het niet afkomstig zijn; hetgeen het tweede was. Derhalve kan het ligchaam den geest niet enz. w.t.b.w.

Aanmerking. Dit wordt duidelijker verstaan uit datgene, wat in de aanmerking op stell.7 deel 2 gezegd is, namelijk dat het ligchaam en de geest hetzelfde ding is, hetwelk dan eens onder de eigenschap van het denken, dan eens onder die van de uitgebreidheid gedacht wordt. Hierdoor gebeurt het, dat de volgorde of zamenhang der dingen dezelfde is, hetzij de natuur onder deze hetzij onder die eigenschap gedacht wordt en dus dat de volgorde van de handelingen en de lijdende toestanden van het ligchaam van natuur gepaard gaat met de volgorde der handelingen en lijdende toestanden van de geest >>


aantal woorden: 197