![]() |
dingen en de afgetrokkene wezens der rede met het werkelijke verwarren. Wat eindelijk de vierde zwarigheid betreft, zoo zeg ik, dat ik volstrekt toestem, dat een mensch in zoodanig evenwigt geplaatst (namelijk die niets anders waarneemt dan honger en dorst, zulke spijs en zulken drank, die even ver van hem verwijderd zijn) van honger en dorst zal omkomen. Indien men mij vraagt of zulk een mensch niet veeleer voor een ezel dan voor een mensch moet gehouden worden, dan zeg ik, dat ik dit niet weet, evenals ik ook niet weet, hoeveel hij moet geacht worden, die zichzelven ophangt, en hoe hoog kinderen, dwazen, krankzinnigen enz. te achten zijn. Eindelijk blijft nog over aan te wijzen hoeveel voordeel de kennis dezer leer voor het leven aanbrengt, hetgeen wij gemakkelijk hieruit zullen opmaken. Namelijk I voorzoover zij leert dat wij alleen door Gods beschikking handelen, en deel hebben aan de goddelijke natuur; en dit des te meer, naarmate wij meer volkomene daden verrigten en God meer en meer begrijpen. Deze leer heeft dus, behalve dat zij den geest geheel en al gerust maakt, ook dit voordeel, dat zij ons leert, waarin ons hoogste geluk of onze zaligheid bestaat, namelijk alleen in de kennis >> aantal woorden: 203 |