159

verstaan worden.

Ik begin dus bij het eerste en vermaan mijne lezers, dat zij naauwkeurig onderscheid moeten maken tusschen een denkbeeld of begrip van den geest, en de beelden der dingen, die wij ons verbeelden. Verder is het noodig, dat zij onderscheid maken tusschen de denkbeelden en de woorden, waarmede wij de dingen te kennen geven. Want dewijl deze drie, namelijk de beelden, de woorden en de denkbeelden, door velen óf geheel verward worden, óf niet naauwkeurig genoeg, óf eindelijk niet voorzigtig genoeg onderscheiden worden, daarom hebben zij deze leer aangaande den wil, die én voor de bespiegeling, én om het leven verstandig in te rigten volstrekt noodig is, in het geheel niet gekend. Want zij, die meenen, dat de denkbeelden bestaan in de beelden, welke in ons door ligchamelijke indrukken gevormd worden, meenen, dat die denkbeelden van dingen waarvan wij geen afbeeldsel kunnen vormen, geen denkbeelden zijn maar alleen verdichtsels, die wij door een vrij gebruik van den wil vormen; derhalve beschouwen zij de denkbeelden als stomme prentverbeeldingen op een stuk papier en door dit vooroordeel beheerscht zien zij niet, dat een denkbeeld, voorzoover het een denkbeeld is, bevestiging of ontkenning insluit. Verder meenen zij, die de woorden verwarren met het denkbeeld of de bevestiging zelve, welke het denkbeeld insluit, dat zij tegen datgene, wat >>


aantal woorden: 217