zaak, waaraan men de dwaling gewoonlijk toeschrijft, opgeheven. Boven echter hebben wij aangetoond, dat de dwaling alleen in het gemis, hetwelk de gebrekkige en verwarde denkbeelden insluiten, bestaat. Daarom sluit een valsch denkbeeld voorzoover het valsch is de zekerheid niet in. Wanneer wij dus zeggen, dat iemand in valsche denkbeelden berust, en daaraan niet twijfelt, dan zeggen wij daarom niet dat hij zeker is, maar alleen dat hij niet twijfelt, of dat hij in het valsche berust, omdat er geene oorzaken bestaan, welke te weeg brengen, dat zijne verbeelding weifelt. Zie hierover aanmerk. stell. 44 van dit deel. Hoezeer dus iemand verondersteld wordt zich aan het valsche te hechten, wij zullen toch nimmer zeggen, dat hij zeker is. Want onder zekerheid verstaan wij iets stelligs (zie stell. 43 van dit deel met de aanmerk.), maar geen ontbreken van twijfel. Onder ontbreken van zekerheid echter verstaan wij valschheid. Doch tot naauwkeurige verklaring der vorige stelling is nog over aan eenige dingen te herinneren. Verder is over, dat ik op de zwarigheden, welke tegen deze onze leer kunnen opgeworpen worden, antwoord. En eindelijk, om alle bezwaar weg te nemen, heb ik het der moeite waardig geoordeeld, eenige voordeelen van deze leer aan te wijzen. Eenige, zeg ik, want de voornaamste zullen uit datgene, wat wij in het vijfde deel zullen zeggen, beter >> aantal woorden: 221 |
|