behalve de denkbeelden der dingen zelf. Er moet, zeg ik, onderzocht worden, of er in de geest eene andere toestemming of ontkenning bestaat behalve die, welke een denkbeeld, voorzoover het denkbeeld is, insluit, waarover men de volgende stelling, benevens de bep. 3. van dit deel nazie, opdat het denken niet onder prentverbeeldingen vervalle. Want met denkbeelden bedoel ik geene beelden zooals op den bodem van het oog, of, als men wil, midden in de hersenen gevormd worden, maar de begrippen van het denken. Stelling XLIX. In den geest bestaat geene wilsuiting of toestemming en ontkenning behalve die, welke het denkbeeld voorzoover het denkbeeld is, insluit. Bewijs. In den geest bestaat (volgens de vorige stell.) geen volstrekt vermogen om te willen en niet te willen, maar alleen bijzondere wilsuitingen, namelijk deze en die toestemming, deze en die ontkenning. Denken wij dus eene bijzondere wilsuiting, namelijk de wijziging van het denken, waarmee de geest toestemt, dat de drie hoeken van een driehoek gelijk zijn aan twee regte. Deze toestemming sluit het begrip of denkbeeld van den driehoek in, dat is, kan zonder het denkbeeld van den driehoek niet gedacht worden. aantal woorden: 188 |
|