de eeuwige en oneindige wezenheid Gods in. Bewijs. Het denkbeeld van een enkel ding, dat werkelijk bestaat, sluit noodzakelijk zoowel de wezenheid als het bestaan van dat ding in (volgens bijstell. stell. 8 van dit deel). Doch de enkele dingen kunnen (volgens stell. 15 deel 1) niet zonder God gedacht worden; maar omdat zij (volgens stell. 6 van dit deel) God tot oorzaak hebben, voorzoover hij onder de eigenschap beschouwd wordt, waarvan de dingen zelf wijzigingen zijn, moeten noodzakelijk hunne denkbeelden (volgens o.k.w. 4 deel 1) het begrip zelf van die eigenschap, dat is (volgens bep. 6 deel 1) de eeuwige en oneindige wezenheid Gods insluiten; w.t.b.w. Aanmerking. Hier versta ik onder bestaan geen voortduring, dat is het bestaan voor zoover het oppervlakkig en als eene zekere soort van hoegrootheid beschouwd wordt. Want ik spreek over de natuur zelve van het bestaan, dat aan de enkele dingen wordt toegekend, omdat uit de eeuwige noodzakelijkheid der natuur van God oneindig veel op oneindig vele wijzen volgt. Zie stell. 16 deel 1. Ik spreek, zeg ik, over het bestaan zelf der enkele dingen, voorzoover zij in God zijn. Want ofschoon ieder enkel ding door een ander enkel ding >> aantal woorden: 197 |
|