150

of tegenwoordige beschouwen, en dus zullen wij de dingen zoowel met betrekking tot den tegenwoordigen tijd als tot het verledene of de toekomst ons als toevallig verbeelden.

Bijstelling II. Het behoort tot de natuur der rede de dingen onder eenen vorm der eeuwigheid waar te nemen.

Bewijs. Want het behoort tot de natuur der rede de dingen als noodzakelijk en niet als toevallig te beschouwen (volgens de vorige stelling). De noodzakelijkheid der dingen echter neemt zij (volgens stell. 41 van dit deel) naar waarheid, dat is (volgens o.k.w. 6 deel 1) zooals zij op zichzelve is waar. Doch (volgens stell. 16 deel 1) is deze noodzakelijkheid der dingen de noodzakelijkheid der eeuwige natuur van God zelve. Dus behoort het tot de natuur der rede de dingen onder deze vorm der eeuwigheid te beschouwen. Voeg hierbij, dat de grondstellingen der rede bestaan uit begrippen (volgens stell. 38 van dit deel) die datgene uitdrukken wat aan alle dingen gemeen is, en wat (volgens stell. 37 van dit deel) de wezenheid van geen enkelwezen uitdrukt; en wat daarom zonder enige betrekking op den tijd, maar onder eenen vorm der eeuwigheid moet gedacht worden; w.t.b.w.

Stelling XLV. Ieder denkbeeld van eenig ligchaam of van een enkel ding, dat werkelijk bestaat, sluit noodzakelijk >>


aantal woorden: 209