genlicht ziet, hij dadelijk zich den omloop der zon door hetzelfde gedeelte des hemels als hij gisteren gezien heeft, of eenen geheelen dag, en te gelijk met den morgenstond Petrus, met het middaguur Paulus en met den avond Simeon zal verbeelden; dat is: hij zal zich het bestaan van Paulus en Simeon met betrekking tot de toekomst verbeelden; en daarentegen, indien hij des avonds Simeon ziet, zal hij Paulus en Petrus tot den verledenen tijd terugbrengen, namelijk door ze zich tegelijk met den verledenen tijd te verbeelden; en dit des te standvastiger, naarmate hij ze meermalen in dezelfde volgorde gezien heeft. Indien het somtijds gebeurt, dat hij op eenen anderen avond in plaats van Simeon Jacobus ziet, dan zal hij zich den volgenden morgen tegelijk met den avond dan eens Simeon dan eens Jacobus maar niet beiden te zamen verbeelden. Want de onderstelling is, dat hij des avonds slechts één van beiden maar niet beiden te gelijk gezien heeft. Dus zal zijne verbeelding weifelen, en te gelijk met den avondtijd zal hij zich dan eens dezen dan weer genen verbeelden, dat is geen van beiden zeker; maar beiden zal hij als toevallig in de toekomst beschouwen. En deze weifeling der verbeelding zal dezelfde zijn, indien het eene verbeelding is van dingen, die wij op dezelfde wijs met betrekking tot het verledene >> aantal woorden: 222 |
|