beeld A (volgens stell. 20 van dit deel, waarvan het bewijs algemeen is). Maar het denkbeeld A wordt verondersteld tot God in betrekking te staan, voorzoover hij door de natuur van den menschelijken geest geopenbaard wordt; dus moet ook het denkbeeld van het denkbeeld van A op dezelfde wijs tot God in betrekking gebragt worden, dat is (volgens dezelfde bijstell. van stell. 11 van dit deel) dit volledig denkbeeld van het denkbeeld van A zal in den geest zelven zijn die het volledige denkbeeld A heeft, en dus, die een volledig denkbeeld heeft of (volgens stell. 34 van dit deel) die een ding naar waarheid kent, moet tevens eene volledig denkbeeld of ware kennis van zijne kennis hebben, dat is (gelijk van zelfs spreekt) hij moet tevens zeker zijn; w.t.b.w. Aanmerking. In aanmerking stell. 21 van dit deel heb ik verklaard, wat een denkbeeld van een denkbeeld is. Doch men merke op, dat de vorige stelling op zichzelve duidelijk genoeg is. Want ieder, die een waar denkbeeld heeft, weet dat een waar denkbeeld de hoogste zekerheid insluit. Want een waar denkbeeld te hebben beteekent niets anders dan een ding volkomen of opperbest te kennen; en voorwaar niemand kan hieraan twijfelen, tenzij hij meent, dat een denkbeeld iets stoms, als 't ware eene tekening op een papier, en niet >> aantal woorden: 219 |
|