stell. 16. 25 en 27 van dit deel) zoowel de natuur van het menschelijke ligchaam als die van de uitwendige ligchamen gedeeltelijk insluiten, dat is (volgens stell. 12 en 13 van dit deel) dit denkbeeld zal noodzakelijk in God volledig zijn, voorzoover hij de natuur van het menschelijke ligchaam daarstelt, of voorzoover hij denkbeelden heeft, die in den menschelijken geest zijn. De menschelijke geest neemt dus (volgens bijstell. stell. 11 van dit deel) A noodzakelijk volledig waar, en dat wel evenzeer voorzoover hij zichzelven, als voorzoover hij zijn ligchaam of eenig uitwendig ligchaam waarneemt; en A kan op geene andere wijs gedacht worden; w.t.b.w. Bijstelling. Hieruit volgt, dat er eenige denkbeelden of begrippen bestaan, die aan alle menschen gemeen zijn. Want (volgens hulpstelling 2) komen alle ligchamen in eenige punten overeen, welke (volgens de vorige stell.) door allen volledig of helder en duidelijk moeten waargenomen worden. Stelling XXXIX. Wat aan het menschelijke ligchaam en eenige uitwendige ligchamen, waardoor het menschelijke ligchaam gewoonlijk wordt aangedaan, en in ieder deel daarvan even als in het geheel, gemeen en eigen is, daarvan zal ook in den geest een volledig denkbeeld wezen. Bewijs. A zij dat, hetwelk aan het men- >> aantal woorden: 197 |
|