in de denkbeelden, om hetwelk zij valsch genoemd worden. Bewijs. Indien gij het ontkent, denk dan, als het mogelijk is, eene stellige wijs van denken, die het werkelijk bestaan van dwaling of valschheid daarstelt. Deze wijs van denken kan niet in God zijn (volgens de vorige stell.); doch buiten God kan die niet bestaan noch gedacht worden (volgens stell. 15 deel I). En dus kan er in de denkbeelden niets stelligs bestaan, om hetwelk zij valsch genoemd worden; w.t.b.w. Stelling XXXIV. Elk denkbeeld, dat in ons volstrekt of volledig en volkomen is, is waar. Bewijs. Wanneer wij zeggen, dat in ons een volledig en volkomen denkbeeld bestaat, dan zeggen wij niets anders (volgens bijstell. stell. 11 van dit deel) dan dat in God, voorzoover hij de waarheid van onzen geest daarstelt, een volledig en volkomen denkbeeld bestaat, en bij gevolg (volgens stell. 32 van dit deel) zeggen wij niets anders, dan dat zoodanig een denkbeeld waar is; w.t.b.w. Stelling XXXV. De dwaling bestaat in het gemis van kennis, hetwelk de onvolledige of gebrekkige en verwarde denkbeelden insluiten. Bewijs. In de denkbeelden is niets stelligs, dat het werkelijke bestaan der dwaling daarstelt (volgens stell. 33 van dit deel). aantal woorden: 197 |
|