![]() |
heeft hij noch van zich zelven (volgens stell. 29 van dit deel) noch van zijn ligchaam (volgens stell. 27 van dit deel) noch van de uitwendige ligchamen (volgens stell. 25 van dit deel) eene volledige kennis, maar alleen (volgens stell. 28 van dit deel met de aanm.) eene gebrekkige en verwarde; w.t.b.w. Aanmerking. Ik zeg uitdrukkelijk, dat de geest noch van zich zelven, noch van zijn ligchaam, noch van de uitwendige ligchamen eene volledige maar slechts eene verwarde kennis heeft, zoodikwijls als hij de dingen volgens de gewone volgorde der natuur waarneemt, dat is, zoo dikwijls als hij van buiten, namelijk door den toevalligen zamenloop der dingen, bepaald wordt om dit of dat te beschouwen, en niet, zoo dikwijls als hij inwendig, namelijk daardoor dat hij verscheidene dingen te gelijk beschouwt, bepaald wordt, om hunne overeenkomsten, verschillen en tegenstrijdigheden te begrijpen. Want zoo dikwijls als hij op deze of eene andere wijs inwendig bepaald wordt, beschouwt hij de dingen helder en duidelijk, gelijk ik beneden zal aantoonen. Stelling XXX. Wij kunnen van de voortduring van ons ligchaam niet anders dan eene zeer onvolledige kennis hebben. Bewijs. De voortduring van ons ligchaam is niet afhankelijk van zijne wezenheid (vol- >> aantal woorden: 199 |