![]() |
de wezenheid van het ligchaam zelf, behalve voorzoover zij hunne bewegingen op eene zekere bepaalde wijs aan elkander mededeelen (zie bep. na bijstell. hulpstell. 3), en niet voorzoover zij als enkelwezens zonder betrekking op het menschelijke ligchaam kunnen beschouwd worden. Want de deelen van het menschelijke ligchaam zijn (volgens vereischte 1) zeer zamengestelde enkelwezens, wier deelen (volgens hulpstell. 4) van het menschelijke ligchaam terwijl zijne natuur en werkelijk bestaan geheel behouden blijven, kunnen afgescheiden worden en hunne bewegingen (zie o.k.w. 2 na hulpstel. 3) aan andere ligchamen op eene andere wijs mede deelen. Derhalve zal (volgens stell. 3 van dit deel) het denkbeeld of de kennis van elk deel in God zijn, en wel (volgens stell. 9 van dit deel) voorzoover hij beschouwd wordt als aangedaan met een ander denkbeeld van een enkel ding, welk enkel ding in de volgorde der natuur aan dat deel voorafgaat (volgens stell. 7 van dit deel). Ditzelfde is daarenboven ook van elk deel van het enkelwezen, dat het menschelijk ligchaam zamenstelt, te zeggen. Derhalve is de kennis van elk deel, dat het menschelijke ligchaam zamenstelt, in God, voorzoover hij met zeer vele denkbeelden van dingen is aangedaan, en niet voorzoover hij alleen het denkbeeld van >> aantal woorden: 202 |