119

eene kennis, welke in God op dezelfde wijs volgt en tot God op dezelfde wijs wordt teruggebracht als het denkbeeld of de kennis van het menschelijke ligchaam.

Bewijs. Het denken is eene eigenschap Gods (volgens stell. 1 van dit deel); en daarom (volgens stell. 3 van dit deel) moet er zoowel van hem als van al zijne aandoeningen en dus ook (volgens stell. 11 van dit deel) van den menschelijken geest noodzakelijk een denkbeeld in God gevonden worden. Verder volgt het niet, dat dit denkbeeld of deze kennis van den geest in God gevonden wordt, voorzoover hij oneindig is; maar voorzoover hij door het denkbeeld van een ander enkel ding is aangedaan (volgens stell. 9 van dit deel). Maar de volgorde en de zamenhang der denkbeelden is dezelfde als de volgorde en zamenhang der oorzaken (volgens stell. 7 van dit deel). Dus volgt dit denkbeeld of deze kennis in God en wordt evenzoo tot God teruggebragt als het denkbeeld of de kennis des ligchaams. w.t.b.w.

Stelling XXI. Dit denkbeeld van den geest is op denzelfde wijs met den geest verbonden, als de geest zelf met het ligchaam verbonden is.

Bewijs. Dat de geest met het ligchaam >>


aantal woorden: 197