118

vereischte 4) het menschelijke ligchaam zeer vele ligchamen noodig heeft, door welke het aanhoudend als 't ware vernieuwd wordt, en de volgorde en zamenhang der denkbeelden (volgens stell. 7 van dit deel) dezelfde is als de volgorde en zamenhang der oorzaken, zal dit denkbeeld in God zijn, voorzooverre hij als door de denkbeelden van zeer vele enkele dingen aangedaan beschouwd wordt. God heeft dus een denkbeeld van het menschelijk ligchaam, of kent het menschelijk ligchaam, voorzoover als hij door zeer vele andere denkbeelden is aangedaan, en niet voorzoover hij de natuur van den menschelijken geest daarstelt, dat is (volgens bijstell. stell. 11 van dit deel) de menschelijke geest kent het menschelijk ligchaam niet. Maar de denkbeelden van de aandoeningen des ligchaams zijn in God, voorzoover hij de natuur van den menschelijken geest daarstelt, of de menschelijken geest neemt dezelfde aandoeningen waar (volgens stell. 12 van dit deel), en bijgevolg (volgens stell. 16 van dit deel) het menschelijk ligchaam zelf, en wel (volgens stell. 17 van dit deel) als werkelijk bestaande. Dus neemt de menschelijke geest slechts in zooverre het menschelijke ligchaam zelf waar. w.t.b.w.

Stelling XX. Van den menschelijken geest bestaat ook in God een denkbeeld of >>


aantal woorden: 198